Een goed rapport ... maar voor wie?

Door Jan Jambon op 9 september 2011, over deze onderwerpen: Economie

Het moet niet altijd kommer en kwel zijn en dus verwarmen we ons graag aan de berichten dat België klimt in de rangschikking van landen met de grootste economische concurrentiekracht. Dit jaar is België zowaar opgeklommen van de 19de (2010) naar de 15de plaats en behalen we een onderscheiding met 5,2 punten op 7 (74%). In 2004 stonden we zelfs nog op plaats 25. We winnen dus 10 plaatsen.

Toch moeten we enkele nuances en kanttekeningen maken bij deze rangschikking. Internationale ijkpunten zijn vooral relevant als we ons vergelijken met gelijkaardige economieën en met onze rechtstreekse concurrenten. Vanuit een Europees perspectief stellen we vast dat België nipt Noorwegen, Frankrijk en Oostenrijk voorafgaat. De rest van het – vooral noordelijke - Europese peloton moeten we echter voorbij laten gaan. In de top 10 vinden we niet België terug, maar wel zeven andere Europese landen met onder meer Duitsland (6), Nederland (7) en het Verenigd Koninkrijk (10). En passant krijgen we wel bevestiging van het feit dat kleine natiestaten zoals Zwitserland, Zweden of Finland zeer efficiënte spelers kunnen zijn in een globale wereldeconomie.

Wat ook opvalt in dit rapport is dat er geen sprake is van de opkomende landen (met uitzondering van Singapore). Van de BRIC-landen vinden we China bijvoorbeeld terug op plaats 26 en India op plaats 56. Deze index vertelt ons dus meer over de perceptie van de huidige stand van onze concurrentiepositie dan wel over de dynamiek van een economie.

Het rapport van het World Economic Forum maakt – gelukkig voor ons - onderscheid tussen drie economische pijlers: de basisinfrastructuur (instellingen, infrastructuur, macro-economische omgeving, onderwijs en gezondheid), de zogenaamde efficiëntiedrijvers (arbeidsmarkt, hoger onderwijs, marktwerking) en tot slot de drijvers voor hoogtechnologische innovatie. Welnu, op geen enkele afzonderlijke pijler kan België zichzelf onderscheiden. We merken zelfs een negatieve uitschieter op voor onze basisinfrastructuur waar we slechts een 22ste plaats bekleden. Dat verklaart het verschil met landen als Finland dat vlot brons haalt in deze ranking.

Wie nog wat dieper graaft en de resultaten van België in detail bekijkt, moet vaststellen dat de verkeerde leerling in de klas onderscheiden wordt.

Indicatoren zoals de macro-economische omgeving (60ste plaats), de efficiëntie van de arbeidsmarkt (44ste plaats) en instellingen (27ste plaats) vallen uitgesproken negatief uit door respectievelijk de weinig florissante toestand van onze overheidsfinanciën, een rigide loonvorming, een weinig flexibele arbeidsmarkt en tot slot een weinig transparante overheidsregulering.

Voor "gezondheid en basiseducatie" doen we het wel goed en zijn het de onderwijzers en de schooldirecties die een pluim verdienen. We gooien hoge ogen op deze gecombineerde indicator omdat we uitmuntend scoren op basisonderwijs (2de plaats). De vijftiende plaats die we voor gezondheid veroveren wordt dan weer fors omhoog getrokken omdat we in België geen … malaria meer vaststellen. Het zou eraan moeten mankeren! Zonder deze ziekte zou België voor gezondheid op de 25ste plaats terechtkomen.

De Belgische score in dit globale competitiviteitsrapport is uiteindelijk een optelsom van niet minder dan 111 subindicatoren. Voor de meest relevante indicatoren behalen we 20 keer een plaats in de top 10. Daarbij scoren we vooral goed op determinanten die door de regionale overheden worden bepaald, zoals de kwaliteit van onze haveninfrastructuur, de kwaliteit van ons onderwijs en onderzoek en ontwikkeling. Niet minder dan 13 van de 20 "top 10-plaatsen" zijn regionale bevoegdheden. Slechts vijf keer weet het federale niveau door te stoten naar de top 10. In twee gevallen mogen beide overheidsniveaus de eer opstrijken.

Het moet inderdaad niet altijd kommer en kwel zijn. En dus kunnen we vandaag vaststellen dat de Vlaamse overheid een belangrijk aandeel heeft in het versterken van onze concurrentiekracht. Maar laat dat vooral geen reden tot zelfgenoegzaamheid zijn. Want we zullen blijvend werk moeten maken van een goed investeringsklimaat waarbij nog meer moet ingezet worden op opleiding, flexibiliteit in de arbeidsmarkt en onderzoek en ontwikkeling. Zelfs tegen de achtergrond van een klas waarin de andere leerlingen – zoals de federale overheid – die boodschap nog niet begrepen hebben en zich tooien met de veren van anderen…

Hoe waardevol vond je dit artikel?

Geef hier je persoonlijke score in
De gemiddelde score is